“The child who does well in school, gets good grades, wins awards, and “performs” beyond the norms for his or her age, is considered talented. The child who does not, no matter what his innate intellectual capacities or developmental level, is less and less likely to be identified, less and less likely to be served.”
Stephanie S. Tolan

“Is It a Cheetah?” © 1996 door Stephanie S. Tolan 

Dit ondertussen wereldwijd bekende artikel werd geschreven door Stephanie Tolan (°1942), een Amerikaans schijfster van kinderboeken. Haar boek “Surviving the Applewhites” werd in 2003 beloond met de “Newbery Honor” onderscheiding.

Stephanie Tolan is ook bekend als pleitbezorger van uitzonderlijk hoogbegaafde kinderen (the ‘highly and exceptionally gifted’). Zij is co-auteur van het bekroonde boek “Guiding the Gifted Child”  en heeft vele artikelen geschreven over de uitdagingen waarmee begaafde “asynchrone” kinderen en volwassenen worden geconfronteerd. Ze geeft lezingen in het hele land voor een publiek van ouders, opvoeders en adviseurs die proberen manieren te vinden om aan de behoeften van de kinderen tegemoet te komen. Zelf is ze moeder van 2 exceptionally gifted zonen en grootmoeder van eveneens zeer hoogbegaafde kleinkinderen.

Onderstaande vertaling is een vrije bewerking van het artikel. Het originele artikel vind je op Tolan’s website en mag volgens eigen zeggen verspreid worden op grote schaal (“als u het nuttig vindt”), mits een juiste toekenning aan de auteur.

* * *

Het is een moeilijke tijd om een uitzonderlijk hoogbegaafd kind op te voeden, te onderwijzen of te zijn.

Terwijl de term ‘hoogbegaafd’ – en de ongewone intellectuele capaciteiten waarnaar die term verwijst – meer en meer politiek incorrect wordt, verandert het instituut ‘onderwijs’ van terminologie en focus.

‘Hoogbegaafdheid’, een globale, integratieve mentale capaciteit, wordt verworpen en vervangen door gefragmenteerde ‘talenten’ die minder bedreigend lijken en theoretisch makkelijker door scholen kunnen worden behandeld. In plaats van een interne ontwikkelings-werkelijkheid die elk aspect van het leven van een kind beïnvloedt, wordt ‘intellectueel talent’ meer en meer gezien als synoniem van (en beperkt tot) louter academische prestaties.

Het kind dat het goed doet op school, goede cijfers haalt, prijzen wint en hoger ‘presteert’ dan de normen voor zijn of haar leeftijd, wordt beschouwd als getalenteerd. Het kind dat dat niet doet, ongeacht zijn aangeboren intellectuele capaciteiten of ontwikkelingsniveau, wordt minder herkend en heeft minder kans om geholpen te worden.

Een metafoor over een cheeta kan ons helpen het probleem met dit ‘prestatiegericht denken’ te doorzien.

De cheeta (of jachtluipaard) is het snelste dier op aarde. Wanneer we aan jachtluipaarden denken, denken we waarschijnlijk eerst aan hun snelheid. Die is flitsend, indrukwekkend, ja uniek. En het maakt identificatie ongelooflijk makkelijk. Aangezien cheeta’s de énige dieren zijn die 100 km. per uur kunnen lopen, kan je er van uitgaan dat een dier dat 100 km. per uur loopt, een cheeta is.

Maar jachtluipaarden rennen niet altijd. In feite kunnen ze hun topsnelheid maar een beperkte tijd aanhouden, waarna ze een aanzienlijke periode van rust nodig hebben.

Het is ook niet moeilijk om een jachtluipaard te herkennen wanneer het niet rent, mits we zijn andere kenmerken kennen. Een cheeta is goudkleurig met zwarte vlekken, zoals een luipaard, maar hij heeft ook unieke zwarte traanstrepen onder zijn ogen. Zijn kop is klein, zijn lichaam mager, zijn poten ongewoon lang – allemaal lichaamskenmerken die essentieel zijn voor een hardloper. En het jachtluipaard is het enige lid van de kattenfamilie met niet-intrekbare klauwen. Andere katten trekken hun klauwen in om ze scherp te houden, zoals vleesmessen in een schede. De klauwen van het jachtluipaard zijn echter niet ontworpen om te snijden maar om te trekken. Dit is een dier dat biologisch ontworpen is om te rennen.

Het hoofdvoedsel van de cheeta is de antilope, zelf een enorme loper. De antilope is niet groot of zwaar, dus het jachtluipaard heeft geen kracht of omvang nodig om hem te overmeesteren, alleen snelheid. Op de open vlaktes van zijn natuurlijke habitat kan het jachtluipaard een antilope vangen door hem gewoon te omver te lopen.

Hoewel lichaamsvorm in de natuur louter nuttig is, creëert het ook een krachtige interne drang. Het jachtluipaard is gemaakt om te rennen.

Ondanks z’n ontwerp en natuurlijke drang zijn er echter ook bepaalde voorwaarden om die beroemde 100 km. per uur topsnelheid te bereiken. Zo moet een cheeta volgroeid, gezond, fit en uitgerust zijn. Hij moet voldoende ruimte hebben om te rennen. En bovenop dat alles is hij het best gemotiveerd om voluit te rennen wanneer hij honger heeft en er antilopen zijn om op te jagen.

Wanneer een cheeta opgesloten zit in een kooi van 4 op 6 meter zal hij in rusteloze frustratie misschien rondjes lopen of zichzelf tegen de tralies smijten. Hij zal echter geen 100 km. per uur rennen.

Is het dan nog steeds een cheeta?

Ook wanneer een cheeta alleen maar konijnen moet opjagen om zichzelf te voeden, zal hij niet tegen topsnelheid rennen om te jagen. Als hij dat wel zou doen, zou hij zijn prooi voorbij flitsen en dus honger lijden. En hoewel de cheeta best op zichzelf kan rennen louter als oefening, als ontspanning of als vervulling van zijn interne drang, zal hij, wanneer hij alleen konijnen te eten krijgt, enkel maar nét snel genoeg rennen om een konijn te vangen.

Is het dan nog steeds een cheeta?

Wanneer een cheeta dierentuin-voedsel te eten krijgt, rent hij helemaal niet meer.

Is het dan nog steeds een cheeta?

Wanneer een cheeta ziek is of als z’n poten gebroken zijn, kàn hij niet eens rennen.

Is het dan nog steeds een cheeta?

En tenslotte, wanneer een cheeta slechts zes weken oud is, kan het nog geen 100 km. per uur lopen.

Is het dan alleen maar een ‘potentiële’ cheeta?

Een schoolsysteem dat hoogbegaafdheid (of talent) louter definieert als gedrag, verwezenlijkingen en prestaties is net zo min in staat om hoogbegaafde leerlingen te herkennen en hen te geven wat ze nodig hebben als een dierentuin zou zijn om cheeta’s te herkennen en te verzorgen wanneer er énkel maar naar snelheid wordt gekeken. Wanneer een jachtluipaard 100 km. per uur loopt is het geen ‘bijzonder presterende’ cheeta. Hoewel geen enkele andere kat kan wat hij dan doet, gedraagt hij zich voor een cheeta maar heel normaal.

Voor leeuwen, tijgers, luipaarden en alle andere grote katten lijken de biologische eigenschappen van de cheeta echter ‘misvormingen’. Verre van de ‘beste kat’ lijkt de cheeta nauwelijks een kat te zijn. Hij is niet zwaar genoeg om een gnoe neer te halen; zijn niet-intrekbare klauwen zijn niet scherp genoeg om de dikke huid van de gnoe kapot te scheuren. En gezien de actieve aard van de cheeta, zouden katten die het grootste deel van hun tijd in de zon liggen te slapen, de cheeta wel eens als ‘hyperactief’ kunnen bestempelen.

Net als cheeta’s zijn uitzonderlijk hoogbegaafde kinderen gemakkelijk te herkennen.

Als een kind zichzelf op vijfjarige leeftijd Grieks leert, op zesjarige leeftijd op het niveau van het 6de leerjaar leest of in de kleuterklas al algebra-oefeningen maakt, kunnen we veilig aannemen dat dit kind (uitzonderlijk) hoogbegaafd is. Hoewel de wereld deze activiteiten misschien als ‘prestaties’ ziet, is het niet zozeer een ‘presterend’ kind als wel een kind dat normaal functioneert volgens het eigen biologische ontwerp en de aangeboren mentale capaciteit. Zo’n kind heeft duidelijk de ruimte gekregen om te ‘rennen’, evenals iets om voor te rennen. Het is gezond en fit en werd niet beknopt in z’n capaciteiten. Er is geen grote kennis nodig over de kenmerken van hoogbegaafde kinderen om dit kind te herkennen.

Maar scholen zijn voor buitengewoon intelligente kinderen wat dierentuinen zijn voor jachtluipaarden.

De meeste scholen bieden deze kinderen een kooi van 3 op 2 meter, waardoor hun ongewone geest geen ruimte krijgt om op snelheid te komen. Veel uitzonderlijk hoogbegaafde kinderen zitten in de klas zoals grote katten in hun kooi zitten, met stompe ogen en zwijgend. Sommigen, die de drang van binnenuit niet kunnen weerstaan, lopen tegen de tralies, snauwen en halen uit naar hun verzorgers, of gooien zichzelf tegen de tralies tot ze zichzelf schade toebrengen.

Zelfs scholen die er voor open staan, zullen waarschijnlijk enkel een omgeving creëren die, net als de cheeta-verblijven in open dierentuinen, wel wat gematigd rennen toestaat, maar die niét voldoende ruimte voor de opgroeiende cheeta biedt om de nodige spieren en uithoudingsvermogen te ontwikkelen om een hardloper van 100 km. per uur te worden. Het is onwaarschijnlijk dat kinderen die in kooien of afgesloten ruimtes verblijven – hoe slim ze ook zijn – als uitzonderlijk hoogbegaafd zullen herkend worden. Wanneer ze hun mentale capaciteiten niet voldoende of lang genoeg kunnen gebruiken, zullen deze kinderen misschien wel nooit het niveau van geestelijk functioneren bereiken waarvoor ze ontworpen zijn.

Een dierentuin – hoeveel ruimte hij ook biedt aan zijn jachtluipaarden – voert z’n cheeta’s geen antilopen en daagt hen daardoor uit om ofwel voluit te rennen ofwel honger te lijden. Scholen bieden ook te weinig uitdaging voor de ontwikkeling van buitengewone geesten. Zelfs een hoogbegaafdenprogramma kan slechts het intellectuele equivalent bieden van konijnen met een snelheid van 33 km. per uur (terwijl kinderen met extreme intelligentie soms als ‘onderpresteerders’ worden bestempeld omdat ze niét op topsnelheid komen om die konijnen te vangen!) Zonder speciale programmering bieden scholen het academische equivalent van dierentuin-voeding, voedsel dat dus geen enkele inspanning vereist. Sommige kinderen weigeren zelfs zulke oninteressante, dode voeding tot zich te nemen.

Om niet alleen het fysieke vermogen maar ook de strategie te ontwikkelen om in het wild antilopen te vangen, moet een cheeta antilopen kunnen achtervolgen, voldoende ruimte hebben om ze te achtervolgen én een cheeta-rolmodel om te tonen hoe het moet. Zonder instructie en oefening is het onwaarschijnlijk dat ze essentiële overlevingsvaardigheden zullen leren.

Een natuurdocumentaire over cheeta’s in leeuwen-gebied toont zelfs een merkwaardig feit van het leven in het wild. Leeuwen doden namelijk de welpen van cheeta’s. Ze eten ze niet op, ze doden ze enkel. Ze lijken zelfs nogal veel energie te steken in het vinden en doden van deze welpen (hoewel cheeta’s onmogelijk het voortbestaan van leeuwen kunnen bedreigen). Is dit kwaadaardigheid? Recreatie? Niemand weet het. We weten alleen dat leeuwen het doen. De cheeta-moeders moeten daarom hun welpen in ondergrondse holen verbergen en tot het uiterste gaan om hen te beschermen. Ze kruipen in en uit het hol ofwel onder diepe dekking, tijdens de nacht of wanneer de leeuwen ver weg zijn.

Uitzonderlijk hoogbegaafde kinderen en hun families voelen zich vaak als cheeta’s in leeuwenland.

Op sommige scholen worden briljante kinderen gevraagd om dàt te doen waarvoor ze eigenlijk niet ontworpen zijn (net zoals cheeta’s gevraagd zouden worden om bijvoorbeeld een gnoehuid open te scheuren met hun klauwen – de leeuwen kunnen het immers ook!). Tegelijkertijd worden de eigenschappen die net een natuurlijk aspect zijn van hun ongewone cognitieve capaciteiten (intensiteit, passie, hoge energie, onafhankelijkheid, moreel redeneren, nieuwsgierigheid, humor, ongewone interesses en aandringen op waarheid en nauwkeurigheid) dan weer beschouwd als ‘problemen’ welke opgelost moeten worden.


Briljante kinderen kunnen zich omringd voelen door leeuwen die hen uitlachen of mijden omwille van hun verschillen, die zelfs hun benen kunnen breken of hen verdoven om hen langzamer te laten bewegen, in het tempo van de leeuwen. Is het dan een wonder dat ze zouden proberen te ontsnappen? Een leeuwenpak zouden aantrekken om niet op te vallen? Terug zouden vechten?

Uitzonderlijk hoogbegaafde kinderen.

Deze metafoor, zoals elke metafoor, gaat niet helemaal op. Hoogbegaafde kinderen hébben geen lichaamskenmerken zoals niet-intrekbare klauwen waaraan ze kunnen worden herkend in het geval ze niet voldoende presteren. Het vermogen van het jachtluipaard om 100 km. per uur te rennen is bovendien een gemakkelijk te meten eigenschap: uitzonderlijk hoogbegaafde kinderen daarentegen zijn zeer verschillend van elkaar. Er is dus niet één enkel vermogen waarnaar moet worden gezocht, zelfs niet wanneer ze presteren. Bovendien kunnen de grootste gaven van een uitzonderlijk hoogbegaafd kind buiten de academische definitie van ‘prestatie’ vallen en dus helemààl niet worden herkend. Hoewel deze waarheid sommige kinderen kan behoeden voor een moedwillige dood door plunderende leeuwen, weerhoudt zij hen er tegelijkertijd ook van te worden erkend voor wat zij zijn: kinderen met diepe en krachtige aangeboren verschillen die even alomvattend zijn als de verschillen tussen cheeta’s en andere grote katten.

Dat ze misschien niet onmiddellijk herkenbaar zijn, betekent echter niet dat er geen middelen zijn om ze te identificeren.

Het betekent enkel dat er meer tijd en moeite voor nodig is. Opvoeders kunnen de kenmerken van ongewone intelligentie leren kennen en nauwkeurig genoeg observeren om deze kenmerken bij individuele kinderen te herkennen. Zij kunnen niet alleen leren begrijpen dat uitzonderlijk hoogbegaafde kinderen veel dingen kunnen die andere kinderen niet kunnen, maar ook dat er taken zijn die andere kinderen wel kunnen doen welke hoogbegaafden niet kunnen.

Elk organisme heeft een interne drang om zijn biologisch ontwerp te vervullen. Hetzelfde geldt voor buitengewoon slimme kinderen. Van tijd tot tijd moeten de tralies worden verwijderd, de leefruimte verbreed. Dierentuin-voedsel, gemakkelijk en goedkoop als het is, moet plaats maken, tenminste een deel van de tijd, voor een levendige, uitdagende mentale prooi.

Meer dan dat, scholen moeten geloven dat het belangrijk is om de inspanning te leveren, dat deze kinderen niet alleen de behoeften van alle andere kinderen hebben om beschermd en goed verzorgd te worden, maar dat ze evenveel recht hebben als anderen om in hun behoeften voorzien te worden.

Biodiversiteit is een fundamenteel principe van het leven op onze planeet. Het stelt het leven in staat zich aan te passen aan veranderingen. In onze cultuur worden hoogbegaafde kinderen, net als cheeta’s, bedreigd. Net als cheeta’s zijn ze er niet voor niets; ze vullen een bepaalde niche in het ontwerp van het leven. Dierentuinen kunnen, ongeacht hun beperkingen, van cruciaal belang zijn voor het voortbestaan van cheeta’s; vele doen hun best om hun gevangenen te bieden wat ze uiteindelijk nodig hebben om in het wild te overleven. Scholen kunnen hetzelfde doen voor hun uitzonderlijk hoogbegaafde kinderen.

Wanneer we ons niet inzetten om deze kinderen te redden, zullen we hen blijven verliezen, evenals het unieke voordeel van hun bestaan voor de menselijke soort waarvan ze een essentieel onderdeel zijn.

Door admin