“Giftedness exists on a continuum. There is a broad range of traits and behaviors that children can exhibit based on where they fall in that continuum.” 
Deborah L. Ruf

In haar boek “5 levels of gifted” beschrijft Deborah Ruf de kenmerken van (hoog)begaafde en uitzonderlijk begaafde kinderen. Dr. Ruf definieert 5 duidelijk verschillende niveaus (levels) van hoogbegaafdheid. De verschillen tussen de niveaus zijn zeer opvallend en hebben belangrijke implicaties voor het leven van een kind thuis en op school.

Onderstaand artikel is een rechtstreekse vertaling* van het artikel “Ruf Estimates of Levels of Giftedness” door Deborah L. Ruf, PhD, gepubliceerd op 2 augustus 2019 op haar eigen website “deborahruf.medium.com”. De volgorde van het artikel werd op deze pagina aangepast voor een vlottere leesbaarheid in het Nederlands. Termen en verwijzingen naar het Amerikaanse schoolsysteem, werden niet aangepast aan het Vlaamse onderwijssysteem. Ook de Engelstalige termen voor de verschillende ‘levels of gifted’ (‘moderate’, ‘high’, ‘exceptional’, ..) werden behouden.

Opgelet!

Het artikel is vrij lang en vooral een opsomming van kenmerken van (uitzonderlijk) hoogbegaafde kinderen, op basis van het eigen onderzoek van de auteur.

Ze schrijft hierover:

“De informatie die volgt over niveaus van hoogbegaafdheid, is verzameld vanuit mijn eigen persoonlijke ervaring met gezinnen, waarvan ik hoogbegaafde kinderen heb getest. De families vulden een vragenlijst in, waarin hen gevraagd werd wanneer hun kind verschillende mijlpalen bereikte, zoals lezen zonder hulp, of praten in zinnen. Uit de antwoorden van deze families, en de overeenkomstige testgegevens, was ik in staat om een patroon van hoogbegaafd gedrag te zien voor de verschillende niveaus van hoogbegaafdheid. Uit ditzelfde soort ervaringen en openbare score rapporten, werden ook schattingen gemaakt van aantallen van elk level van hoogbegaafdheid in verschillende scholen.”
Deborah Ruf

Overzicht

Inleiding

Elke ouder die meer dan één kind heeft, weet dat – ongeacht de manier waarop hij opvoedt of wat hij zijn kinderen geeft – de kinderen op vele, vele manieren van elkaar verschillen. Hoewel bepaalde kenmerken zeker in families voorkomen, zijn het uiterlijk, het temperament, de capaciteiten, talenten en interesses van elk kind gewoonlijk op zijn minst enigszins verschillend. Zelfs onze schoolsystemen erkennen dat kinderen verschillen in hun leercapaciteiten; maar op hetzelfde moment dat we erkennen dat kinderen van elkaar verschillen, zetten we schoolinstructies en sociale situaties op die hen behandelen alsof de verschillen klein of onbestaande zijn. Het probleem kan zijn dat er op school weinig of geen begrip is van hoe groot leerverschillen zijn.

De gebruikelijke methode om kinderen te groeperen voor instructie op scholen is ‘heterogene groepering’ (= gemengde begaafdheid) en instructie ‘met de hele klas’. Ondanks aanzienlijke aanwijzingen dat de prestatieverschillen tussen kinderen van dezelfde leeftijd aanzienlijk kunnen zijn – en dat meestal ook zijn – worden kinderen bijna altijd strikt gegroepeerd met anderen die even oud zijn als zij. De intellectuele verschillen tussen kinderen van dezelfde leeftijd worden sociaal en academisch problematisch wanneer de kinderen voortdurend de hele dag op school bij elkaar worden gezet voor al hun lessen en activiteiten. Wanneer bijvoorbeeld een klein meisje routinematig een gevorderde woordenschat heeft en het spel van haar meer typische klasgenootjes wil sturen, kunnen deze dat haar kwalijk nemen en haar als “bazig” of ‘vreemd’ beschouwen, vanwege de woorden die zij gebruikt. Als een jongen graag geschiedenisboeken leest en iemand wil om zijn passie mee te bespreken, kan hij als ‘sociaal onvolwassen’ worden beschouwd, wanneer hij zich steeds tot zijn leraar wendt voor aandacht, in plaats van te spelen met de jongens van zijn leeftijd.

Ik ben van mening dat, wanneer wij niet weten en begrijpen hoe verschillend kinderen van elkaar kunnen zijn, wij niet doeltreffend kunnen ontdekken wat de beste methoden zijn om aan de behoeften van elk van hen tegemoet te komen. Enkele jaren geleden ben ik begonnen met het bestuderen van leermoeilijkheden, in het bijzonder die van hoogintelligente kinderen.

Er is een berg onderzoek naar individuele leerverschillen beschikbaar, en dat al vele jaren. Hoewel mijn ‘schattingen van niveaus van begaafdheid’ relevant zijn voor kinderen in het bovenste derde deel ongeveer van een typische klas, komen verschillen van een vergelijkbare grootte voor in het hele scala van leerlingen die zich over het algemeen in het laagste derde deel van veel klaslokalen bevinden.

Terwijl de leerverschillen van kinderen die trager leren door opvoeders goed lijken te worden aanvaard – en op scholen ook in acht worden genomen – is het concept van verschillende niveaus van hoge intelligentie vaag en verwarrend voor zowel ouders als opvoeders. Er is onderzoek dat teruggaat tot de studies van Lewis Terman (1925) en Leta Hollingworth (1926), en dat tot op de dag van vandaag nog altijd wordt gebruikt om aan te tonen dat hoogintelligente kinderen sneller leren dan leerlingen van dezelfde leeftijd met lagere intellectuele capaciteiten. Onderzoek toont consequent aan dat slimme leerlingen er baat bij hebben sneller vooruit te kunnen gaan. Onderzoek toont niét aan dat zij op sociaal, emotioneel of andere wijze nadeel zouden ondervinden van het feit dat zij academisch sneller vooruit mogen gaan

Waarom hebben scholen, ouders en leraren het idee van versnelling niet aanvaard, met al het bewijsmateriaal uit onderzoek? “A Nation Deceived” geeft de volgende redenen waarom scholen Amerika’s slimste kinderen tegenhouden:

  • Beperkte bekendheid met het onderzoek naar versnelling;
  • Filosofie dat kinderen bij hun leeftijdsgroep moeten blijven;
  • Het geloof dat versnelling kinderen uit hun kindertijd jaagt;
  • Angst dat versnelling kinderen sociaal schaadt;
  • Politieke bezorgdheid over gelijkheid;
  • Bezorgdheid dat andere leerlingen beledigd zullen zijn als een kind wordt versneld.

In het algemeen volgen scholen nu één van de 2 belangrijkste benaderingen om tegemoet te komen aan de academische behoeften van leerlingen die sterk van elkaar verschillen.

  1. Geïndividualiseerde, verrijkte instructie op klasniveau.
    Bij deze aanpak worden de kinderen heterogeen naar leeftijd ingedeeld, terwijl gevorderde leerlingen periodiek verrijking krijgen. Deze aanpak is populair, maar is vaak belastend voor de leerkracht en wordt vaak niet consequent toegepast, d.w.z. er is een aanzienlijke planning voor nodig en er kan vaak van het dagschema worden afgezien. De methode versnelt gewoonlijk niet de instructie of het leren maar voegt meer toe op een vergelijkbaar niveau.
     
  2. Hoogbegaafdenklassen.
    Als er een speciale begaafdenprogramma bestaat, worden meestal àlle begaafde kinderen in hetzelfde programma geplaatst, alsof alle begaafde kinderen gelijk zouden zijn of dezelfde begaafdheid zouden hebben. Een populair type van hoogbegaafdheidsprogramma haalt kinderen één of twee uur per week uit de gewone klas om verrijkte instructie te bieden met andere hoogbegaafde kinderen. Een probleem met dit type programma is dat het vaak niet voldoende is, en bovendien moeten de kinderen achteraf soms het werk inhalen dat ze in de gewone klas hebben gemist.

Een groot probleem met veel populaire benaderingen van hoogbegaafdenonderwijs, is dat niet alle hoogbegaafde kinderen gelijk zijn. Sommige zijn ongelijk in hun capaciteiten. Sommigen lezen op een hoog niveau, maar blinken niet op hetzelfde hoge niveau uit in andere vakken. Weinigen zijn in feite “omni-” begaafd, d.w.z. begaafd op alle gebieden. En het bereik binnen de groep kinderen die hoogbegaafd genoemd worden, is vrij groot; van een beginnend niveau van hoogbegaafdheid waarbij het kind iets voor ligt op anderen, tot een situatie waarin het kind meer dan vijf of zes jaar voorligt op andere kinderen in wat het kan leren en doen.

De rest van dit artikel laat zien dat er zeer verschillende vermogens zijn onder hoogbegaafde kinderen van dezelfde leeftijd, en dat dit scala van schijnbaar ‘aangeboren vermogens’ – d.w.z. zij openbaren zich zo vroeg dat omgeving niet de énige verklaring kan zijn voor deze variabiliteit – er onvermijdelijk toe leidt dat deze kinderen enigszins verschillen van anderen. Zij hebben verschillende behoeften in de klas en op sociaal gebied, en ook verschillende interesses, gevoeligheden en interacties met anderen.

Het is belangrijk op te merken dat testscores niet de enige bepalende factor zijn voor het niveau van hoogbegaafdheid. Gagné wees er in zijn “Gedifferentieerd Model van Hoogbegaafdheid en Talent” op dat er naast natuurlijke capaciteiten ook factoren zijn van toeval, omgeving (gelegenheid tot instructie en oefening, bijvoorbeeld), en de eigen intrapersoonlijke kwaliteiten. Het zijn deze intrapersoonlijke kwaliteiten die uiteindelijk bepalen of kinderen binnen hetzelfde scorebereik een level 1 of 2, dan wel een level 4 of 5 zullen halen. Om deze bijkomende kwaliteiten te erkennen, werden bij het voorbereiden en analyseren van de gegevens voor Het boek “5 levels of gifted”, een aantal intrapersoonlijke kwaliteiten in overweging genomen. Deze kwalitatieve factoren werden bepaald door een analyse van door de ouders verstrekte informatie voor 90 begaafde kinderen, die aanvankelijk geselecteerd waren voor hun bereik van Stanford-Binet L-M IQ’s tussen 120 en 250.

Deze omvatten:

  • Intellectuele mijlpalen en gedragingen in voege kindertijd;
  • Algemene persoonlijkheid;
  • Mate van intrinsieke motivatie;
  • Innerlijke drang om zelfstandig te blijven leren.

5 levels of giftedness

Hieronder volgt een algemene samenvatting van ‘Ruf’s schattingen’ van niveaus (levels) van hoogbegaafdheid. Er is overlap in elk van de levels, en innerlijke kwaliteiten – kwaliteiten die soms kunnen veranderen in de tijd als gevolg van omgevingsomstandigheden – zijn vaak de factoren die het verschil maken tussen de verschillende niveaus. Bijvoorbeeld, de graad van persoonlijke intensiteit en gedrevenheid, lijkt een groot verschil te zijn tussen level 4 en level 5, het hoogste niveau. Sommige hoogbegaafde kinderen tonen een hoger niveau van intensiteit en gedrevenheid dan anderen van een gelijkaardig ingeschat bekwaamheidsniveau, terwijl anderen pas “vlam vatten” wanneer ze een nieuwe interesse vinden of ontdekken – een interesse die ze mogen nastreven – die een alles verterende passie wordt. Omgekeerd kan een begaafd kind, wiens innerlijke gedrevenheid hem ertoe brengt alles te willen bestuderen wat hij te pakken kan krijgen, maar dat gedwongen wordt de hele dag naar school te gaan met kinderen die nog niet goed kunnen lezen, op zijn minst tijdelijk zijn passie voor leren verliezen en voorlopig een lagere persoonlijke gedrevenheid lijken te hebben.

De voordelen van het kijken naar het niveau van begaafdheid van een kind zijn, dat degenen die verantwoordelijk zijn voor hun zorg en onderwijs beter kunnen weten wat elk kind nodig heeft om te gedijen. Als je weet hoe een kind in elkaar zit, hoe het leert en hoe het reageert op verschillende stimuli, dan kan je de juiste instructie en opvoedingsaanpak bedenken om z’n capaciteiten volledig te ontwikkelen. Wanneer we individuele verschillen negeren, lopen we het risico dat we in feite geen rekening houden met individuele behoeften. 

Level 1: ‘gifted’

  • Ongeveer 87ste-97de percentiel op gestandaardiseerde tests
  • Termen ‘gemiddeld’ tot ‘hoger begaafd’ op IQ-tests
  • IQ scores van ongeveer 117 tot 129
  • Over het algemeen de top 1/3de tot 1/4de van de leerlingen in een typische gemengde klas
  • Velen van dit level komen niet in aanmerking voor hoogbegaafdheidsprogramma’s (scores voldoen niet aan schoolcriteria)
  • Overheersen de populatie van de programma’s voor hoogbegaafden door de hogere frequentie in vergelijking met de levels 2 tot 5
  • Beginnen de kleuterschool met vaardigheden die ze aan het eind van het jaar al beheersen

Hoeveel kinderen van level 1 zitten er op onze scholen?

Het gemiddelde begaafdheidsniveau van verschillende schooldistricten en de scholen daarbinnen kan aanzienlijk variëren. Dit zal altijd een invloed hebben op hoeveel hoogbegaafde kinderen er verwacht worden in een school en in een klas. Kinderen met zeer lage capaciteiten (IQ lager dan ongeveer 60, in de meeste gevallen) of met een mentale achterstand worden niet in de meeste klassen geplaatst, waardoor het gemiddelde binnen de school hoger ligt dan de volledige populatie binnen het verzorgingsgebied van de school. In een typische lagere-schoolklas met 28 leerlingen uit een over het algemeen middenklasse sociaal-economische gemeenschap zitten 3 tot 6 kinderen met vaardigheden van level 1. In openbare of particuliere scholen met een overwegend hoge sociaal-economische bevolking – en scholen in districten waar de meeste ouders hoogopgeleide beroepsmensen zijn – zijn de kinderen van niveau één gemiddelde leerlingen en vormen zij de meerderheid van de leerlingen op dergelijke scholen.

  • Velen herkenden kleuren en konden nog voor de leeftijd van 2 jaar uit het hoofd tellen.
  • De meesten kenden en zeiden veel woorden nog voor de leeftijd van 18 maanden.
  • Velen hielden van puzzels voor de leeftijd van 2 jaar.
  • Zaten stil en keken naar TV op 18 tot 30 maanden.
  • Konden tellen en kennen de meeste letters en kleuren op 3-jarige leeftijd.
  • Complex spreken en uitgebreide woordenschat op 3-jarige leeftijd.
  • Herkende eenvoudige tekens, eigen geschreven naam, en de meesten kenden het alfabet op 4-jarige leeftijd.
  • De meesten deden eenvoudige optel- en aftreksommen op 4-jarige leeftijd.
  • De meesten toonden interesse in leren lezen voor hun 5de.
  • Allen lezen eenvoudige tekens en de meesten lezen beginnende boeken op 6-jarige leeftijd.
  • De meesten waren op 6-jarige leeftijd zelfstandig met de computer en begonnen met het toetsenbord.
  • De meesten hadden op 6-jarige leeftijd volledig begrip van tellen en elementaire getallenfeiten.
  • Allen konden lezen en zaten op 7-jarige leeftijd twee tot drie jaar boven hun niveau.
  • Allen konden op zeven- tot zeveneneenhalf-jarige leeftijd zelfstandig boeken lezen.
  • Velen toonden ongeduld met herhaling en traagheid op school op 7- of 8-jarige leeftijd.


Kinderen van level 1 kunnen later makkelijk naar de universiteit gaan, kunnen baat hebben bij versnelde studie en zijn vaak, maar niet noodzakelijk, goede en meewerkende leerlingen.

Level 2: ‘moderately’ tot ‘highly’ gifted

  • Meestal 98-99ste percentiel op gestandaardiseerde tests
  • Termen ‘Moderately’ tot ‘Highly Gifted’ of zeer gevorderd op IQ-tests
  • IQ scores van ongeveer 125-135
  • Zoveel als 1 op 3 in een typische gemengde klas
  • Komen in aanmerking voor begaafdheids programma’s
  • Op één na meest voorkomend in programma’s voor hoogbegaafden
  • Beheersen de meeste kleuterschoolvaardigheden 1 tot 2 jaar voor de kleuterschool (op 4-jarige leeftijd)

Hoeveel kinderen van level 2 zijn er op onze scholen?

Een typische basisschool uit een over het algemeen middenklasse sociaal-economische gemeenschap met 100 kinderen per klas, telt ten minste 4 tot 6 kinderen van level 2 per klas, 1 tot 2 per klas. Een school met een groot aantal goed opgeleide gezinnen kan er meer hebben; een school met minder goed opgeleide ouders kan er minder hebben.

  • Bijna alle kinderen begrepen de richtlijnen en vragen van volwassenen met 6 tot 12 maanden.
  • De meerderheid bekeek zelfstandig de bladzijden van boeken en sloeg ze om met 11-15 maanden
  • Ongeveer de helft van de kinderen zei twee-woord zinnen met 15 maanden.
  • Een aantal kinderen speelde met vormsorteerders met 15 maanden.
  • De meesten kenden veel letters met 15-18 maanden.
  • De meesten kenden de meeste kleuren met 15-20 maanden.
  • Velen hielden van puzzels met 12 tot 15 maanden (puzzels van 8-10 stukjes).
  • De meesten kenden en riepen namen op borden en winkels tussen 11 en 16 maanden.
  • Verscheidenen “lazen” vele zichtwoorden met 16-24 maanden.
  • Bijna allemaal spraken ze in zinnen van 3 woorden en langere zinnen toen ze 2 jaar oud waren.
  • Velen herkenden en kozen specifieke getallen met 12-22 maanden.
  • Ongeveer 25% kende het hele alfabet met 17-24 maanden.
  • De meesten konden één-op-één tellen voor kleine hoeveelheden toen ze 3 jaar oud waren.
  • De meesten kenden de meeste letters en kleuren toen ze 3 jaar oud waren.
  • De meesten hadden een uitgebreide woordenschat en konden ingewikkeld spreken op 3-jarige leeftijd.
  • De meesten konden letters, cijfers, woorden en hun namen afdrukken tussen 3 en 4 jaar.
  • Velen hadden grote belangstelling voor feiten, hoe dingen werken en wetenschap op 3½ tot 4½ jarige leeftijd.
  • De meesten kenden op 4-jarige leeftijd al veel zichtbare woorden.
  • Verscheidenen lazen eenvoudige boekjes op 4-jarige leeftijd.
  • De meesten waren zelfstandig met de computer toen ze 4,5 jaar oud waren.
  • De meesten begrepen op 5-jarige leeftijd volledig het tellen en de basisgetallen.
  • Velen begrepen intuïtief de begrippen getal op 5-jarige leeftijd.
  • De meesten vonden het leuk om op 5-jarige leeftijd boeken en verhalen van een gevorderd niveau voorgelezen te krijgen.
  • De meesten lazen vóór hun 5de jaar boeken voor eenvoudige lezers, bijna allemaal vóór hun 5de jaar.
  • De meesten lezen voor hun 6de voor plezier en informatie.
  • Op 7-jarige leeftijd lezen de meesten 2 tot 5 jaar verder dan hun klasniveau.
  • Allen lezen zelfstandig hoofdstukboeken op 7- tot 7,5-jarige leeftijd.
  • Velen toonden ongeduld met herhaling en traagheid op school op de leeftijd van 6-7 jaar.

Kinderen van level 2 zijn in staat om versneld lessen te volgen, bijna vanaf het moment dat zij naar school gaan, zij volgen gevorderde klassen en bekleden leidinggevende posities, zij zijn in staat om toegelaten te worden tot concurrerende hogescholen en universiteiten, en vaak gaan zij door naar een of andere vorm van ‘graduate school’. Hoewel veel kinderen van level 2 uitstekende leerlingen zijn, is het mogelijk dat een aantal van hen zich verzet tegen de typische schoolverwachtingen en minder bereikt dan waartoe zij in staat zijn als gevolg van de discrepantie tussen hun leervermogen en dat van de meerderheid van hun klasgenoten van dezelfde leeftijd. Misschien willen zij “erbij horen”, of concluderen zij dat het werk gewoon niet geschikt voor hen is en weigeren zij te voldoen aan wat zij als ‘domme’ verwachtingen beschouwen.

Level 3: ‘highly’ tot ‘exceptionally’ gifted

  • Ongeveer 98-99ste percentiel op gestandaardiseerde tests
  • Termen ‘Highly’ tot ‘Exceptionally Gifted ‘ of zeer gevorderd op IQ-tests
  • IQ-scores van ongeveer 130 tot 140
  • Eén of twee per klas, meer op scholen met een hoge sociaaleconomische achtergrond
  • Komen in aanmerking voor begaafde programma’s – boven het niveau van de meeste andere deelnemers en materiaal
  • Tenzij het programma voor hoogbegaafden meer dan één graad omvat, kan de leerling de enige zijn met dezelfde begaafdheid in de klas voor hoogbegaafden
  • Beheersen meerderheid van kleuterschoolvaardigheden op 3 of 4-jarige leeftijd
  • Stellen vragen over de Kerstman of de Tandenfee tegen de leeftijd van 3 tot 5 jaar
  • De meesten lezen spontaan, met of zonder instructie, voor de kleuterschool
  • De meesten lezen eenvoudige hoofdstukboeken op 5 à 6-jarige leeftijd
  • De meesten gebruiken intuïtief getallen voor alle bewerkingen voor de kleuterschool 

Hoeveel kinderen van level 3 zijn er op onze scholen?

Een doorsnee lagere school in een middenklasse buurt met 100 kinderen per klas heeft waarschijnlijk 1 of 2 van deze kinderen op elk klasniveau.

  • De meesten waren alert bij de geboorte of kort daarna.
  • De meesten hadden boeken als favoriete interesse voor hun eerste levensjaar.
  • Bijna allemaal begrepen ze waar iemand het over had toen ze 6 maanden oud waren.
  • De meesten keken zelfstandig naar bladzijden van boeken en sloegen ze om voor ze 10 maanden oud waren.
  • De meesten maakten hun familie duidelijk wat ze wilden voor ze 12 maanden oud waren.
  • De meesten hadden een grote woordenschat, receptief en expressief, met 16 maanden.
  • Een aantal kinderen speelde met vormsorteerders met 11 maanden.
  • Velen herkenden enkele kleuren, vormen, cijfers en letters vóór 12 maanden.
  • Velen herkenden en kozen specifieke cijfers en letters met 12-15 maanden.
  • De meesten kenden veel kleuren met 15-18 maanden.
  • Velen hielden van puzzels met 15 tot 24 maanden (puzzels van 35+ stukjes).
  • De meesten “lezen” namen op borden en winkels vanaf 20 maanden tot 3¾ jaar.
  • Veel kinderen “lezen” veel zichtwoorden tussen 15 en 20 maanden.
  • Velen leerden de boeken uit het hoofd die aan hen werden voorgelezen voor ze 2 jaar oud waren.
  • Velen toonden belangstelling voor letterklanken en het klinken van korte woorden tegen de leeftijd van 2½ jaar.
  • De meesten spraken in complexe zinnen, meer dan 4 woorden, met 15 tot 24 maanden.
  • Velen konden uit het hoofd tot 10 tellen, velen hoger, met 15 tot 24 maanden.
  • Bijna iedereen kende het hele alfabet met 17-24 maanden.
  • De meesten konden letters, cijfers, woorden en hun namen afdrukken tussen 2¾ en 3½ jaar.
  • Velen hadden grote belangstelling voor feitelijke informatie, hoe dingen werken, wetenschap, met 3 tot 4 jaar.
  • De meesten kenden veel zichtwoorden toen ze 3-3½ jaar oud waren.
  • De helft kon zeer eenvoudige boeken lezen – misschien uit het hoofd geleerd – op 3-3½ jarige leeftijd.
  • De meesten konden op 3 tot 4-jarige leeftijd overslaan, terugtellen, elementair optellen en aftrekken.
  • Velen konden typen op 3 tot 4½ jarige leeftijd.
  • De meesten konden eenvoudige lezers lezen op de leeftijd van 4 tot 5 jaar.
  • Velen twijfelden aan de realiteit van de Kerstman en de tandenfee met 3 tot 5 jaar.
  • De meesten lazen boeken op kinderniveau met 4¼ tot 5½ jaar.
  • De meesten begrepen vermenigvuldiging, deling en breuken met 5½ jaar.
  • De meesten lazen voor hun plezier en voor informatie toen ze 6 waren.
  • Allen lazen op 6-jarige leeftijd 2 tot 5 jaar verder dan het niveau van hun klas.
  • Allemaal konden ze op 7- tot 7,5-jarige leeftijd zelfstandig hoofdstukboeken voor jongeren en jonge volwassenen lezen.

Kinderen van level 3 zijn in staat op elk carrière gebied resultaten te boeken. Mogelijkheden en hun eigen innerlijke drang zullen bepalen welke individuen uiteindelijk op het hoogste niveau zullen presteren.

Level 4: ‘exceptionally’ tot ‘profoundly’ gifted

  • Voornamelijk 99ste percentiel op gestandaardiseerde tests, hoewel dit de bekwaamheid van de persoon onderschat; het is kwalitatief verschillend van een 99e percentiel op level 3.
  • Ook ‘exceptionally’ tot ‘profoundly gifted’ genoemd
  • IQ-scores op de volledige schaal van ongeveer 135 tot 141+ of een 145+ op verbaal of non-verbaal gebied of een specifiek domein, bv. vloeiend of kwantitatief redeneren
  • Meerderheid van kleuterschoolvaardigheden op 3-jarige leeftijd
  • Vraag begrippen als Kerstman of Tandenfee op 3 tot 4-jarige leeftijd
  • Meerderheid op 2e-3e graad gelijkwaardigheid in academische onderwerpen op de vroege kleuterschool
  • Meerderheid op hoger middelbaar niveau in 4e-5e klas
  • Toont al op vroege basisschoolleeftijd belangstelling voor existentiële onderwerpen en het doel van het leven

Hoeveel kinderen van level 4 zijn er op onze scholen?

Rekening houdend met het feit dat de ouders van veel kinderen van level 4 zich tot huisonderwijs wenden om sommige van de gedragsproblemen op school op te lossen, kunnen scholen waar de meeste ouders hoogopgeleide professionals zijn – verwachten dat ongeveer 2% van hun leerlingen level 4 of hoger hebben. Dit betekent dat er 2 tot 3 per klas kunnen zijn in een school met 80 tot 100 kinderen per klas. Een grote middelbare school in een beroepsgemeenschap zal over het algemeen 6 tot 12 leerlingen op dit intellectuele niveau hebben uit een klasgrootte van ongeveer 400 leerlingen. Een lagere school met een middenklassebevolking en 100 kinderen per klas zal één of twee van deze kinderen hebben voor elke twee klasniveaus, hetgeen betekent dat de school waarschijnlijk niet elk jaar een leerling zal hebben die zo intelligent is. Tegen de tijd dat de leerlingen uit zo’n district allemaal bij elkaar worden gezocht voor de middelbare school, kunnen de ‘honors en advanced classes’ 1 tot 3 leerlingen op level vier verwachten.

  • Bijna allemaal hadden ze binnen enkele maanden na hun geboorte aandacht, terwijl iemand hen voorlas.
  • Boeken waren een favoriete interesse voor 3 of 4 maanden.
  • Bijna allemaal begrepen ouderlijke richtlijnen met 6 maanden.
  • De meesten kenden en zeiden enkele woorden met 5½ tot 9 maanden.
  • Velen hadden een grote woordenschat, receptief en expressief, met 14 maanden.
  • Velen herkenden en kozen specifieke cijfers en letters met 12-15 maanden.
  • De meesten kenden veel kleuren met 15-18 maanden.
  • Velen hielden van puzzels met 15 tot 36 maanden (puzzels van 35+ stukjes).
  • Velen “lazen” veel woordjes tussen 15 en 20 maanden.
  • Bijna iedereen kende het hele alfabet met 15-22 maanden.
  • De meesten “lazen” namen op borden en winkels tussen 20 maanden en 3¾ jaar.
  • Velen leerden de boeken uit het hoofd die aan hen waren voorgelezen voordat ze 2 jaar oud waren.
  • Velen toonden belangstelling voor letterklanken en het klinken van korte woorden tegen de leeftijd van 2½ jaar.
  • De meesten spraken in complexe zinnen, meer dan 4 woorden, met 15 tot 24 maanden.
  • Velen konden uit het hoofd tot 10 tellen, velen hoger, met 13 tot 20 maanden.
  • De meesten drukten letters, cijfers, woorden en hun namen af tussen 2¾ en 3½ jaar.
  • Velen hadden grote belangstelling voor feitelijke informatie, hoe dingen werken, wetenschap, met 3 tot 4 jaar.
  • De meesten kenden veel zichtwoorden op 3-3½ jarige leeftijd.
  • De meesten konden op 3 tot 4-jarige leeftijd overslaan, achteruit tellen, optellen, aftrekken, meer en minder.
  • De meesten waren zelfstandig op de computer toen ze 3 tot 4½ jaar oud waren, de meesten konden al typen toen ze vijf jaar oud waren.
  • De meesten lezen eenvoudige lezers op 3½ tot 4½ jarige leeftijd.
  • Velen twijfelen aan het bestaan van de Kerstman of de Tandenfee op 3 tot 4 jaar.
  • De meesten begrijpen vermenigvuldigen, delen en fracties met 5 jaar.
  • De meesten lezen voor hun plezier en voor informatie als ze 5 zijn.
  • Op 6-jarige leeftijd lezen ze allemaal 2 tot 5 jaar verder dan hun niveau.
  • Allen lezen zelfstandig hoofdstukboeken voor jongeren en volwassenen op 6-6½-jarige leeftijd.

De meeste kinderen van level 4 waren in staat om alle academische vakken tot en met groep 8 af te ronden voordat ze de 3de of 4de klas hadden bereikt, maar weinigen van hen hebben die kans gehad; hierbij niet inbegrepen het handschrift, de organisatorische vaardigheden of het schrijven van scripties, welke tijd en rijpheid vergen om onder de knie te krijgen, hoe begaafd het kind ook is. Bovendien liggen meisjes – gemiddeld – één tot anderhalf jaar voor op jongens wat betreft verbale vaardigheden en schrijven tot ongeveer het midden van de lagere school, als gevolg van verschillen in hersenontwikkeling tussen de seksen. Als de omgeving, de innerlijke drang en de algemene mogelijkheden goed voor hen zijn, zijn kinderen van level 4 in staat om op het hoogste niveau te presteren op hun gebieden en interessegebieden.

Level 5: ‘profoundly’ gifted

  • Voornamelijk 99,9ste percentiel op gestandaardiseerde tests, indien een dergelijke differentiatie wordt gerapporteerd
  • Bereik ‘profoundly gifted’ of vergevorderd op IQ-tests
  • Volledige schaal- en domeinscores op 145+ (iets lager indien getest na het midden van de tienerleeftijd)
  • Hoog intellectueel profiel op alle vaardigheidsdomeinen, grote innerlijke drang om te leren op alle domeinen (hoewel niet noodzakelijkerwijs aangetoond in de gewone klas)
  • Landelijk minstens 1:250.000, een hoger percentage in grootstedelijke gebieden en scholen met een hoge sociaaleconomische achtergrond
  • De meerderheid heeft kleuterschoolvaardigheden na ongeveer 2½ jaar of eerder
  • Het concept van de Kerstman of de Tandenfee wordt al op 2 tot 3-jarige leeftijd in twijfel getrokken
  • Meerderheid leest spontaan, begrijpt redelijk complexe wiskunde (met of zonder enige instructie), heeft existentiële zorgen op 4-5 jarige leeftijd
  • De meesten kunnen al op 7- of 8-jarige leeftijd lezen en vragen stellen op een niveau dat overeenkomt met dat van de middelbare school

Hoeveel kinderen van level 5 zitten er op onze scholen?

Uit de steekproef blijkt dat slechts weinig kinderen van level 5 een traditioneel onderwijstraject volgen, en dat verschillende opties – zoals thuisonderwijs met tussenpozen – betekenen dat maar weinig kinderen van level 5 hun hele jeugd in het reguliere onderwijs blijven. Kinderen van level 5 zijn niet 1 op een miljoen voorvallen, maar komen vaker voor, misschien wel 1 op 25.000 tot 250.000. Hun verschijning en aanwezigheid is iets toevalliger dan op de vorige niveaus. Het is echter waarschijnlijk dat geen van deze kinderen ooit iemand anders in de klas heeft gehad even intellectueel begaafd als zij.

  • Allen waren alert bij hun geboorte of kort daarna.
  • Boeken waren een favoriete interesse van de meesten voor 3 of 4 maanden.
  • Allen leken de ouderlijke richtlijnen te begrijpen tussen de geboorte en 4 maanden.
  • De meesten keken zelfstandig naar de bladzijden van boeken en sloegen ze om voor ze 6 maanden oud waren.
  • De meesten kenden en zeiden enkele woorden met 5½ tot 9 maanden.
  • Allen hadden een grote receptieve woordenschat met 8-9 maanden.
  • De helft sprak al voor de leeftijd van 1 jaar.
  • Ze spraken allemaal op volwassen niveau toen ze 2 waren.
  • De meesten speelden met vormsorteerders voor ze 11 maanden oud waren.
  • Velen herkenden en kozen specifieke cijfers en letters met 10-14 maanden.
  • Ze kenden allemaal kleuren, cijfers, het alfabet en vormen met ongeveer 15 maanden.
  • De meesten waren goed in puzzels met 12 maanden, puzzels van 35+ stukjes met 15 maanden.
  • Allen toonden muzikale aanleg voor 18 maanden.
  • Allen “lazen” woorden op borden en eenvoudige boeken en etiketten vóór 2 jaar.
  • Velen lazen een groot aantal woorden met 15 maanden.
  • Allen leerden voorgelezen boeken uit het hoofd voor ze 20 maanden waren.
  • Allen hadden favoriete TV shows of video’s voor 6-8 maanden.
  • Velen konden uit het hoofd tot 10 tellen, velen hoger, met 13 tot 20 maanden.
  • De meesten konden letters, cijfers, woorden en hun namen afdrukken tussen 16 en 24 maanden.
  • Grote belangstelling voor feitelijke informatie, hoe dingen werken, wetenschap, met 2 jaar.
  • De meesten lezen eenvoudige boeken, “bord”-boeken, met 18-24 maanden.
  • De meesten begrijpen het overslaan van tellen, achterwaarts, optellen, aftrekken, min of meer, met 2 jaar.
  • Allen waren zelfstandig op de computer toen ze 2 jaar waren, allen konden typen voor ze 3 jaar waren.
  • Ze lazen allemaal hoofdstukboeken voor kinderen toen ze 3,5 tot 4,5 jaar oud waren.
  • Allen toonden belangstelling voor zuivere feiten, almanakken, woordenboeken, enz. op de leeftijd van 3½ jaar.
  • Allen twijfelen aan de realiteit van de Kerstman of de Tandenfee op 3 of 4- jarige leeftijd.
  • Allen lezen fictie en non-fictie van elk niveau met 4 ¼ tot 5 jaar.
  • Begrijpen allemaal abstracte wiskunde concepten en basis wiskunde functies voor de leeftijd van 4.
  • Zij speelden allemaal spelletjes voor volwassenen – vanaf 12 jaar – toen zij 3,5 tot 4 jaar oud waren.
  • Op 6-jarige leeftijd lezen ze allemaal 6 of meer jaar boven hun niveau. 

Level 4 en 5: extra

Niet alle kinderen van level 4 of 5 worden specifiek aangemerkt als kwalitatief verschillend van de levels 2 en 3, en zeker niet van elkaar, omdat hun testscores er ongeveer hetzelfde uitzien. In feite testen level 4 en 5 bijna altijd ongeveer hetzelfde totdat ze een test afleggen die ‘out of level’ valt. ‘Out-of-level’ betekent een test die genormeerd is voor een oudere steekproef van leerlingen, zodat de resultaten van het pientere jongere kind vergeleken worden met die van een oudere groep leerlingen. Dit heeft tot gevolg dat het jongere kind ‘meer tests’ krijgt om te laten zien wat hij of zij werkelijk weet. Dit wordt ook wel meer “plafond” genoemd. Sommige tests hebben te lage plafonds, en dit betekent dat te veel kinderen binnen een leeftijdsgroep alle antwoorden juist kunnen hebben en we niet kunnen zeggen of ze eigenlijk meer of minder bekwaam zijn dan elkaar. Wanneer dezelfde groep topscoorders een test krijgt met een hoger plafond of die ‘out of level’ ligt (b.v. de 8e klas een verkenningstest voor 5e en 6e klassers), worden hun verschillen in vaardigheid duidelijker omdat hun scores gespreid zijn in plaats van gegroepeerd bij het 99ste percentiel. Sommige moderne gestandaardiseerde tests hebben ook een maximumscore, ook al zijn hun werkelijke plafonds vrij hoog, zoals bij de Stanford-Binet 5 en de WISC-IV. De schaalscores van dergelijke tests maken nog steeds een gedetailleerder onderscheid mogelijk dan de 145-150 bovengrens die zelfs kinderen van level 4 en 5 op die instrumenten halen. Om al deze redenen is het verstandig om geen specifieke ‘score cutoffs’ te gebruiken om het niveau van hoogbegaafdheid te bepalen.

Opmerking van de auteur:

Wegens de beperkingen van de huidige IQ-tests, lijken level 4 en 5 hierboven identiek, maar dat zijn ze niet. De verschillen tussen de 2 levels zitten in de graad van het gedrag, zoals geïllustreerd in de lijst van bereikte mijlpalen. 

Door admin